[Door Hans Anker]
Brian Peter George St John le Baptiste de la Salle Eno verwerft in de beginjaren zeventig wereldfaam als toetsenist van de glam en art rock band Roxy Music. Zijn extravagante kostuums en uitzonderlijke haardracht (kaal voorhoofd, matje langs de oren) baren opzien. Als zanger Bryan Ferry te graag de baas wil spelen is dat voor Eno om de band vaarwel te zeggen. Het blijkt het startschot van een imposante solocarrière, met onder meer de cult hit ‘The Baby’s on Fire’ en een eindeloze reeks albums in het door hem zelf ontwikkelde muziekgenre van Ambient Music.
Eno put inspiratie uit de werking van de natuur. Kunst, zo vertelt hij zijn gehoor in Ballroom 18, hoort daar zo veel mogelijk bij aan te sluiten. De oervader van ‘ambient’ is getroffen door het idee dat complexiteit kan voortkomen uit eenvoud. ‘We hebben de neiging om te denken dat iets complexs per definitie complex moet zijn’, doceert hij, ‘maar in de natuur is dat niet het geval. Zou het niet mooi zijn om dat in de kunst na te bootsen?’
Eno is in gesprek met Beatie Wolfe, zijn jonge evenknie. Wolfe is de Brian Eno van de 21e eeuw. De zangeres, kunstenares, productontwikkelaar en klimaatactiviste laat zich, net als haar gesprekspartner, evenmin in voorgeprogrammeerde hokjes stoppen. Alleen al het lezen van de biografie van deze twintiger doet je zeker tien minuten uithijgen. Deze wervelstorm, op het podium eventjes tot rust gekomen, schudde ergens onderweg ook nog een dissertatie over Leonard Cohen uit haar mouw. Elke ochtend, zo stel ik mij voor, verorbert ze drie SXSW-bezoekers als ontbijt.
Na een aarzelend begin – ‘awkard’ is wellicht de beste typering – neemt Eno op gracieuze wijze de leiding van het gesprek. Iedereen vindt het best, ook Beatie. Er ontvouwt zich een gedachtewisseling tussen de oude meester en zijn jongere zelf. Eno formuleert nauwkeurig. Elk woord wordt eerst door hem op de tong gelegd, voorgeproefd, en pas na zorgvuldige afweging doorgeleid naar het publiek. Met zijn pensionadobaardje komt hij over als een vriendelijke oom. Eno is de man die je om advies vraagt als je er zelf even niet uitkomt, en die dat advies vervolgens niet geeft, maar je onderwijl op mysterieuze wijze wel het gevoel weet te geven dat je zojuist weer op de rails bent gezet.
En dus hangen Beatie en het publiek aan zijn lippen.
Met spijt stelt Eno vast dat we het maar weinig hebben over de waarde van kunst. ‘De vraag die mij al mijn hele leven intrigeert is: waarom willen we genieten van kunst?’ Peinzend: ‘De enige intellectuele rode draad in mijn leven is: wat doet kunst met ons?’ Eno wacht niet op antwoord, maar kopt de voorzet zelf in: ’Mijn antwoord is dat we ons in de kunst andere werelden voorstellen. Soms gebeurt dat heel duidelijk, zoals in ‘1984’ van George Orwell. Maar het hoeft niet altijd dystopisch te zijn. Er zijn ook utopieën, werelden die juist prachtig zijn. Wat wij ons afvragen is: ‘Hoe zou jij je VOELEN over een wereld als deze?’ Voelen is het begin van denken. Voelen is wat we doen nog voordat we dingen in taal omzetten. Kunst staat aan het begin hiervan.’
Ons meest menselijke aspect, aldus Eno, schuilt in ons vermogen tot verbeelding. Als mensen zijn wij in staat om ons andere werelden voor te stellen dan de bestaande. Wij mensen zijn niet de enigen op aarde die dat kunnen, maar we bezitten dat voorstellingsvermogen wel in enorme hoeveelheden. Daarin verschillen wij van andere wezens. Even doet Eno het voorkomen alsof ieder van ons thuis over een groot pakhuis beschikt, dat naar believen tot de nok toe gevuld kan worden met vrachtladingen vol verbeeldingskracht.
Toch is dat niet zo. De verbeeldingskracht waarover Eno spreekt laat zich het beste vergelijken met een spier. Die spier moeten we voortdurend blijven trainen. Eno maakt het persoonlijk: ‘Als je dat verbeeldingsvermogen wilt behouden, moet je blijven oefenen’. Hij haalt een rapport aan van Deense wetenschappers. Zij bekeken duizenden medische dossiers om te zien welke relaties er waren tussen leefstijl en een goede gezondheid op oudere leeftijd. Hun conclusie was dat het uiteindelijk ging om drie sleutelfactoren: zingen, dansen en kamperen. Eno heeft de verklaring: ‘Als je die dingen doet, dan laat je je schild een beetje zakken. Je bent minder op je hoede. Je bent een beetje onverdedigd. Daarmee toon je je kwetsbaarheid.’ Voor Eno is de conclusie helder: begin een a capella zanggroep.
Serieuzer, nadat het gelach in de balzaal is weggeëbd: ‘De schoonheid van de wetenschap is dat ze ons vertelt wat er in de wereld gebeurt, de schoonheid van kunst is dat we kunnen voelen wat er in de wereld gebeurt.’
Eno zegt het bij dit ene zangadvies te houden. Maar als het gaat om de rol en betekenis van kunst en verbeelding, en de verhouding tot het rationele denken van de wetenschap, voel ik mij wel degelijk, en ook nog eens op mysterieuze wijze, weer op de rails gezet.